65 – Het zij mijn lust, om daar te zijn

Het zij mijn lust, om daar te zijn

Het zij mijn lust, om daar te zijn,
waar Jezus is, waar Hij wil toeven;
zou ik door lauwheid van mijn Geest
die trouwe Heiland dan bedroeven?
Neen, nergens waar ik ook mag zijn,
voel ik zo vrij mij van de zonde,
als aan mijns lieven Heilands borst,
ja, daar alleen wordt rust gevonden.

Als herder heeft Hij dag en nacht
zijn leven veil voor zijne schapen;
zou Hij -zoals de huurling doet-
in ‘t nacht’lijk duister kunnen slapen?
Neen, neen; voorwaar, Hij waakt altoos,
opdat geen wolven mij bespringen;
zou ik dan niet met hart en ziel
de lof diens trouwen herders zingen?

In Hem ben ik getroost, gerust,
de Heer verlaat toch niet de zijnen;
zijn staf houdt Hij omhoog gericht
als neev’len ‘t zonlicht doen verdwijnen.
Op Hem is steeds mijn oog gericht,
ik volg Hem trouw op al zijn schreden,
zelfs in het dal der schaduwen
des doods geniet ik nog zijn vrede.

Geen media