Ik ken een schone edelsteen
Ik ken een schone edelsteen,
een kostelijk kleinood,
dat Jezus liefdevolle hart
het arme mensdom bood,
het arme mensdom bood.
‘t Apostelambt is deze steen,
door Hem gesteld, in Hem ook een,
door Hem gesteld, in Hem ook een.
Alleen d’ apost’len gaf Hij kracht
‘t onttrekken ons aan satans macht.
Van zonden wassen zij ons rein
en drenken ons aan d’ eeuw’ge heilfontein.
Met paar’len, wonderschoon van glans
is deze steen omzet,
het zijn de eerst’lingskinderen,
door Jezus zelf gezet.
door Jezus zelf gezet.
Zij rusten daar, getrouw behoed
door der apost’len Geest en moed.
Want elk die grijpt d’ apostelhand,
kan ingaan in ‘t beloofde land,
zij leiden ons op ‘t smalle pad
dat uitloopt op de eeuw’ge vredesstad.
Neem, God, mij alles wat ik heb,
met vreugd’ doe ik uw wil,
maar laat het altaar Gods nabij,
dan buigt mijn ziel zich stil.
dan buigt mijn ziel zich stil.
Want dan ben ‘k toch nog maat’loos rijk,
geen vorst op aard’ komt mij gelijk.
O, zalig is ‘t Gods kind te zijn,
tot Hem te gaan in vreugd en pijn,
als parel, als een edelsteen
te stralen slechts ter ere Gods alleen.
geen media