O, dat gij mocht bekennen
O, dat gij mocht bekennen,
hoezeer gij zijt in nood,
en dan ook mocht erkennen,
Gods hulp, zo rijk, zo groot;
dan zoudt gij niet wachten, maar ijlen tot Hem,
die thans door zijn apost’len
U noodt met luider stem.
U noodt met luider stem.
O, zalig is de arme,
die Gode klaagt zijn nood;
want God, in zijn erbarmen,
geeft dan geen steen voor brood.
Dan is zijn genade zo groot en zo rijk,
dan schenkt zijn Vaderliefde
zo menig liefdeblijk.
zo menig liefdeblijk.
Hoe zal ik U omvatten
in al de heerlijkheid,
die Gij mij, lieve Vader,
zo rijk’lijk steeds bereidt.
Gij schenkt door d’ apost’len mij leven en kracht,
o, zonne mijner ziele,
mijn God, mijn hulp en macht,
mijn licht in donk’re nacht!
Geen media