Aan ‘t kruis, bebloed met wonden
Aan ‘t kruis, bebloed met wonden,
hangt daar des mensen Zoon;
het hoofd ten spot gekroond nu,
met ene doornenkroon.
Eertijds gekroond met stralen,
van hemelglans en gloed;
en nu gekruist, geslagen,
off’rend zijn vlees en bloed.
O, Gij gelaat der liefde,
hoe zijt Ge zo bespuwd?
Gij Jezus, om wiens woorden,
uit vrees, de hel U schuwt!
Wat deed uw glans verbleken?
Wat heeft dat vriend’lijk licht
der ogen toch doen breken,
wie ‘t al zó aangericht?
Aan al de druk dier plagen,
met goddelijk geduld
door U, mijn Heer, gedragen,
heb ik ook mede schuld!
Ach, zie, hoe ‘k voor uw ogen
berouwvol, Heiland, sta;
en schenk mij in uw liefde
toch steeds weer uw genâ.
Geen media