Een apostolische christen behoort te zijn:
In het liefhebben groot, in het minachten klein;
Voornaam van zin, gelijk een koninklijk kind;
Eenvoudig in zijn handelen en tot dienen gezind;
Een held en overwinnaar op zichzelf;
Een hulpzoekende ziel bij God in zijn dagelijks lot;
Een bron vol geloofskracht en leven, een zondaar, wiens zonden zijn vergeven;
Heer en meester over zichzelf en het eigen verlangen;
Een hulpvaardige dienstknecht voor zwakken en bangen;
Voor geen groten zich buigend, tot de geringsten zich neigend;
Een scholier voor zijn Meester, een leraar in de strijd tegen de geesten;
Een bedelaar met biddende handen, een uitdeler onder alle standen;
Een man in gevaar en trouw, maar aan een ziekbed als een vrouw;
Grijs in ervaring, een kind in ’t vertrouwen;
Naar het hoogste trachtend, maar ook het kleinste achtend;
Gestemd tot vreugde, vertrouwd met het leed;
Zonder jaloersheid;
In het denken klaar en in het spreken waar;
Een vriend van de arbeid, een vijand van traagheid;
In het offeren trouw, zonder bijbedoelend gewin;
Vaststaand in ’t geloof in edele zin.