God zich met zijn schepping een doel heeft gesteld. Dat doel is als volgt geformuleerd:
“De vestiging van Gods koninkrijk op aarde, waar zijn Zoon Jezus Christus als koning heerst en de mensen in voor ons vooralsnog onbegrijpelijke harmonie, in vrede, vrijheid en blijdschap zullen leven, gehoorzamend aan Gods wil en vervuld van liefde tot God, tot de medemens, tot plant en dier. Deze liefde zal de centrale drijfveer zijn bij al het handelen.”.
Het behoeft geen betoog, dat de hierboven geschetste situatie alleen mogelijk zal zijn, indien de burgers van dat rijk nieuwe mensen zijn. Het gehele evangelie is dan ook niet alleen een oproep, een opwekking om zich te laten vormen tot de “nieuwe mens”, maar het wijst daartoe ook de wegen en middelen aan.
De Bijbel noemt dat proces, waarbij de mens geestelijk tot een nieuw schepsel uitgroeit: de wedergeboorte.
Wanneer in de Openbaring aan Johannes het woord van Christus klinkt: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, dan heeft dat nieuwe ongetwijfeld in de eerste plaats betrekking op ziel en geest van de mens. Wanneer de mens innerlijk niet zou veranderen, dan zou een samenleving in goddelijke zin onmogelijk zijn. In geen enkele tijd, bij geen enkel volk is het ooit gelukt een werkelijke heilstaat op aarde te vestigen, hoewel er soms zeker pogingen daartoe in het werk zijn gesteld. Steeds weer opnieuw werd het soms eerlijke streven naar die heilstaat geblokkeerd door het menselijk egoïsme, door machtsstreven, door geld- of genotzucht, door jaloezie, afgunst, hebzucht, wreedheid, liefdeloosheid of onverschilligheid.
Geen nieuwe hemel, geen nieuwe aarde, zonder nieuwe mensen!
Ten overvloede zij hier nog vermeld, dat de nieuwe mens niet zonder de genade van God tot stand kan komen: “Doch de God van alle genade… Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten”.