Woord van de week – 17 november

WB_24_11_17 Voor zondag 17 november 2024
Jezus draagt ons op te handelen Matteüs 25: 31-46

31 Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door luister en in gezelschap van alle engelen, zal hij plaatsnemen op zijn glorierijke troon. 32 Dan zullen alle volken voor hem worden samengebracht en zal hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken scheidt; 33 de schapen zal hij rechts van zich plaatsen, de bokken links. 34 Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. 35 Want ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, 36 ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.” 37 Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? 38 Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? 39 Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?” 40 En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.” 41 Daarop zal hij ook de groep aan zijn linkerzijde toespreken: “Jullie zijn vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de duivel en zijn engelen. 42 Want ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, ik had dorst en jullie gaven me niet te drinken. 43 Ik was een vreemdeling en jullie namen mij niet op, ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat in de gevangenis en jullie bezochten mij niet.” 44 Dan zullen ook zij antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor u gezorgd?” 45 En hij zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet gedaan.” 46 Hun staat een eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.’

Kerngedachte: In de vorige hoofdstukken trekken de Farizeeën Jezus als Gods Zoon in twijfel. Jezus echter wijst op de gevorderde tijd en spreekt over de toekomst van de wereld. Hij wendt zich ook tot de volksmenigte over de huichelarij van de Farizeeën en schriftgeleerden, omdat zij vroom en toch goddeloos zijn. Ten slotte gaat zijn waarschuwing ook naar Jeruzalem. Jezus voegt eraan toe, dat de wereld een ruïne zal zijn, het zal zijn zoals in de dagen van Noach, valse redders dienen zich aan. Hij maant de mensen echter steeds klaar te staan. Nu hebben wij van Hem de opdracht te handelen.

Het bijbelwoord van vandaag komt overeen met een realiteit, die wij slechts in geloof kunnen bevatten. Eenmaal zal de tijd vervuld zijn. Dan zullen wij voor het wereldgerecht staan. Het – figuurlijk gezien – kijken in die tijd is vast en zeker moeilijk voor ons. Jezus spreekt ons echter zo toe, dat wij het nu al begrijpen en kunnen verplaatsen naar het leven van alledag.
Dan zit Jezus op Gods troon, alle engelen begeleiden Hem, alle volkeren zullen voor Hem verschijnen. Het zal gebeuren: het is zo bepaald, het staat vast, het is zeker. Er worden twee groepen gevormd: de Koning heeft het woord en spreekt het oordeel uit. Zo zal het zijn.
Uit elke groep volgt een vraag op de uitspraak van de Koning: “Wanneer hebben wij ….?”. Om welke situatie het ook gaat, het is te laat: de vragen hebben geen zin meer (maar ze helpen ons nu te begrijpen). De Koning heeft het woord en beslist! Zeldzaam hoe de mensen daar staan: hun wordt niets meer gevraagd, ze moeten luisteren en toezien.

Wij zouden ontevreden kunnen zeggen, dat wij het anders hebben gezien, of het niet zo hadden bedoeld; zo erg was het nu ook weer niet dat wij onze naaste over het hoofd hebben gezien, want de één of andere persoon – groep – organisatie zal zich wel om deze dakloze, eenzame, hongerige of verdrietige mens hebben bekommerd. Hij was er immers niet meer, toen wij ons hem herinnerden.
De Koning vraagt ons echter heel persoonlijk: “Waar was u, toen Ik hongerig, dorstig, een vreemdeling, naakt, ziek was of in de gevangenis zat? Wat heeft u beziggehouden? Welke projecten, planningen, onderzoeken, vernieuwingen hebben u in beslag genomen? In welke “nobele” zaak was u verdiept?”

Christus spreekt over de wil van God. Hoe vaak hebben wij ons intensief beziggehouden met Gods wil? Wat wordt daarmee bedoeld? Wij weten toch, dat God tot de mensen is gekomen door zijn Zoon, opdat de zieken worden genezen (gezonde mensen hebben geen dokter nodig).
Laten wij Matteüs 5:3-12 lezen: 3 ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. 4 Gelukkig de treurenden, want zij zullen getroost worden. 5 Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. 6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. 7 Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. 8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien. 9 Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. 10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. 11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten. In de Bergrede vraagt Jezus ook niet naar onze mening, want Hij noemt de dingen volgens zijn goddelijke opdracht. De door de Geest te begrijpen woorden zullen ons helpen ons leven daarnaar te richten. Laten wij om de geest Gods vragen, die ons denken verlicht en ons handelen moet begeleiden.

De Bergrede spreekt over deze “nieuwe wereld” in de verzen 3 en 10: “Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.” en “Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het koninkrijk van de hemel.” Wij zien ons genoodzaakt de plaats van onze minste broeder in te nemen, dat betekent dat wij “erkennen hoe arm wij voor God zijn” en hoe rijk wij door Christus in genade zijn geworden.
 Arm zijn voor God = hongerig, dorstig, vreemdeling, naakt, ziek, in de gevangenis.
 Rijk zijn in Christus = gered te zijn door het geloof in zijn eeuwig leven.

Juist dit beeld van “arm zijn” valt ons steeds weer op in de danktijd voor de oogst. Het is goed zo, maar het is niet voldoende! Wij worden opgeroepen ons om deze mensen (Jezus noemt hen zijn broer of zijn zuster: “.. ieder, die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder.”) te bekommeren en hun geen hulp te weigeren.

In de Bergrede zegt Jezus ons veel. Laten wij ons leiden door de Geest? Jezus’ woorden:
 Hongerig en dorstig: naar Gods woord, naar Jezus’ vrede, naar de waarheid, naar gemeenschap, naar een gemeente, naar warmte, licht, zonneschijn, naar verlossing, naar gerechtigheid, naar gebed, naar naastenliefde en hulp (ook van een “Samaritaan”), …..
 Vreemdeling: geen thuis, angstige blik naar de naaste, buitenlander (Samaritaan?) vol vragen, gewond, inwendig gekwetst, behoefte aan toelating, ……
 Naakt: zonder kleding (materieel en/of geestelijk), niet in staat voor mensen te verschijnen, bibberend van de kou, hoort er niet bij, blijft opvallend buiten de groep staan, heeft dringend kleding als teken van liefde nodig (Jozef), …..
 Ziek: alleen, vol hoop op troost – gebed – gemeenschap, behoefte aan genezing (lijfelijk), behoefte aan genade (geestelijk), …..
 In de gevangenis: alleen, vol hoop op troost – gebed – gemeenschap, behoefte aan vrijheid, heeft geloofondersteuning naar de vrijheid nodig (lijfelijk en geestelijk), …..

Voor de Koning blijft nog één groep over, die naar Hem opkijkt, en zegt: “Heer, wanneer hebben wij U dan hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis en hebben wij niet voor U gezorgd?” Ja, voor de Koning en in de naam van Jezus hebben zij het gemeend te doen of te willen doen, maar niet tegenover de minste van zijn broeders of zusters!

En de Koning besluit het gesprek:
“…alles wat jullie voor deze onaanzienlijken niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor Mij niet gedaan. Hun staat een eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het eeuwige leven.”
N. Schaeffer, Frankrijk.

 

Bericht vervalt automatisch op dinsdag 17 december , 2024